Het landschap in het Brusselse overheidsoptreden: een categorie in ontwikkeling (2024)

1Sinds een aantal jaar zien we steeds meer verwijzingen naar het landschap in het overheidsoptreden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. We denken bijvoorbeeld aan de organisatie van de Brussels Urban Landscape Biennals sinds 2016, de studie Metropolitan Landscapes op gezamenlijk initiatief van Vlaamse en Brusselse administraties en de Vlaamse en de Brusselse Bouwmeester (2016), de tentoonstelling van CIVA over Designed Landscapes (2018) en de opstelling van het Beeldkwaliteitsplan [2019] onder leiding van perspective.brussels. Het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling (GPDO), dat in 2018 werd goedgekeurd, legt de prioriteiten en doelstellingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzake economische, sociale en mobiliteitsontwikkeling maar ook op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening vast en hecht tevens belang aan het landschap als een uitdaging die gezien de stedelijke verdichting “duidelijk en urgent” is [GPDO, 2018:92].

2Hoewel de verwijzingen naar het landschap krachtiger worden in het overheidsoptreden van het Brussels Gewest, blijft de betekenis van het woord nogal vaag, aangezien er vooraf geen gemeenschappelijke definitie is vastgelegd. Buiten het geval Brussel kwam de semantische diversiteit van de term “landschap” overvloedig aan bod in het wetenschappelijke debat [Olwig, 1996; Donadieu en Périgord, 2012; Antrop, 2013; Paquot, 2016; Franceschi-Zaharia, 2019]. In de westerse cultuur kan de term namelijk verwijzen naar de schilderachtige weergave van of het uitzicht over een uitgestrekt gebied –dat is dan de oorspronkelijke en vrij courante betekenis van het woord “paysage” in het Frans– of zelfs de esthetische ervaring wanneer men het gebied observeert of erdoor wandelt [Genard, 2006]. De term kan bij uitbreiding ook betrekking hebben op het gebied zelf en op de materiële aspecten of de fysieke en ecologische kenmerken ervan, maar ook op de politieke en sociale organisatie die heeft geleid tot deze kenmerken [Besse, 2009]. In figuurlijke zin drukt het woord ook het idee uit van een geheel of een toneel, net zoals het woord “milieu” (het politieke landschap, het medialandschap...). Geen van deze aannemingen van de term “landschap” geeft echter meer inzicht in het gebruik ervan in het Brusselse overheidsoptreden. Het lijkt dan ook zinvol om even stil te staan bij de betekenis van het woord in deze context.

3Betekent het landschap nog altijd hetzelfde sinds Brussel een gewest is geworden? Waarmee werd het in de loop der jaren geassocieerd? Dit artikel wil aantonen dat het landschap kan worden beschouwd als een categorie van het Brusselse overheidsoptreden, die mettertijd op sociaal en politiek vlak is ontstaan [Berger en Luckmann, 1996; Candau en Le Floch, 2002], en dat het in die zin een goede indicatie geeft van de evolutie van het overheidsoptreden. De hypothese die aan de basis ligt van deze optiek is dat de studie van de evolutie van het landschap tussen de regels door de evolutie van de belangrijkste uitdagingen van het overheidsoptreden en van de daarbij heersende referentiekaders laat uitschijnen [Muller, 2015], met andere woorden de representaties van de wereld die het overheidsoptreden structureren.

  • 1 De analyse heeft betrekking op de inhoud van de eerste twee GewOP’s van 1995en van 2002, op de twe (...)
  • 2 Dit zal in een tweede deel van het onderzoek leiden tot de invraagstelling van de manier waarop de (...)

4Om daar meer inzicht in te krijgen, baseert het artikel zich op een analyse van de Brusselse Gewestelijke Ontwikkelingsplannen (GewOP’s) die sinds de eerste gewestelijke legislatuur werden opgesteld en die met elke nieuwe regering werden vernieuwd of gewijzigd tussen 1995en 20181 [Périlleux, 2009; Levy, 2013]. Volgens het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening (BWRO) stippelen de GewOP’s de strategische krachtlijnen van het gewestelijk beleid uit en staan zij helemaal bovenaan in de hiërarchie van de plannen. Ze bieden een visie van de territoriale ontwikkeling op korte, middellange en lange termijn en bepalen zo het kader van het gewestelijke overheidsoptreden [Levy, 2015]. Ook al kan de kritische analyse van de GewOP’s niets voorspellen over de concrete uitvoering van deze plannen en over de effectieve omzetting in inferieure instrumenten2, toch zijn de GewOP’s het bewijs van de regeringsbeloften en van het heersende discours over de ruimtelijke ordening van het Gewest.

  • 3 Het betreft hier meer bepaald een lexicometrische analyse van de coöccurrenties om te achterhalen v (...)

5De analyse van de plannen bestond uit een kwalitatieve analyse van de inhoud –bestaande uit tekst en kaarten– van de plannen en een kwantitatieve analyse van het discours in de plannen3. Beide analyses hebben vergelijkbare resultaten opgeleverd en maakten het mogelijk om de belangrijkste thematieken waarmee het landschap wordt geassocieerd te ontwaren, alsook de verschillende vormen van het landschap die in de plannen worden gevaloriseerd, en de elementen in het discours die deze vormen ondersteunen. Doordat de plannen betrekking hebben op een periode van bijna 25 jaar, kwamen uit de analyse opvallende wijzigingen van het landschap in die periode, maar ook bepaalde stabielere inhouden naar voren.

  • 4 Aangezien de inkomstenbelasting een bron van inkomsten is voor het Gewest, zijn deze inkomsten onde (...)

6In de GewOP’s wordt het landschap steevast geassocieerd met demografische argumenten: het landschap moet het mogelijk maken om de Brusselse bevolking in de stad te houden of om inwoners naar de stad te lokken. Op basis van een voorafgaande sociaal-demografische stand van zaken en de verklaringen die daaruit worden gehaald, wil ieder GewOP immers het Gewest aantrekkelijker maken om de Brusselse bevolking stabiel te houden, te vergroten of meer divers te maken en zo het financiële voortbestaan van het Gewest veilig te stellen4. Het landschap ontsnapt niet aan deze optiek: in ieder plan wordt het aangehaald als drager van stedelijke aantrekkelijkheid, hetzij als imago van de stad, hetzij als leefomgeving, een begrip dat zowel een formele esthetische betekenis als een meer sociale en ecologische betekenis omvat [Luginbühl, 2001].

7Het GewOP dat de allereerste Brusselse regering in 1995goedkeurde, weerspiegelde de context van een stadsvlucht die al sinds de jaren1970aan de gang was [Vandermotten, 2014] (figuur1). De ambitie van het plan was om de uitstroom naar de rand in te dijken met een “intensief beleid voor het behoud van het patrimonium, van het levenskader, van de landschappen en voor de stadsverfraaiing” [GewOP, 1995a: 79]. Het aangevoerde argument was dat de kwaliteit van het stedelijk landschap, met andere woorden elementen “die de stad verfraaien” [GewOP, 1995b: 11] en in het bijzonder het erfgoed, een essentiële rol speelt bij de kwaliteit van de leefomgeving en bijgevolg de residentiële aantrekkelijkheid van het Stadsgewest vergroot.

Figuur 1. Bevolkingscurve voor het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tussen 1970en 2018, met vermelding van de data van de verschillende GewOP’s.

Zoom Original (png, 55k)

Bronnen: Demografische verschuivingen, 1970-89: Statbel; 1989-2018: BISA.

8Terwijl de bevolkingscurve zich aan het begin van de jaren2000stabiliseert en vervolgens begint te klimmen, gaat het sociaal-economische profiel van de inwoners erop achteruit. Volgens het tweede GewOP (2002) heeft dat als gevolg dat de overheidsuitgaven toenemen en de fiscale inkomsten afnemen [GewOP, 2002a]. Bijgevolg streeft het nieuwe plan dezelfde doelstellingen als het vorige plan na op het vlak van aantrekkelijkheid en wil het welgesteldere bevolkingsgroepen terug naar de stad lokken. Aangezien deze doelgroep wordt aangetrokken door de natuur en de rust in de rand, stelt het plan de duurzame ontwikkeling van het Gewest en de verbetering van de leefomgeving als uitdagingen [GewOP, 2002b]. Voor het landschap worden deze uitdagingen omgezet in een beleid op twee vlakken: enerzijds de vernieuwing, aanleg en verfraaiing van de openbare ruimte via een “ambitieus beleid van de openbare ruimten” [GewOP, 2002c: 13] en anderzijds de versterking van het groene karakter van het Gewest via het Groen en Blauw Netwerk, met andere woorden het verbinden van groene ruimten door middel van bijvoorbeeld promenades en aangeplante dreven en het opnieuw verbinden en openleggen van waterlopen ter versterking van hun recreatieve, ecologische, hydrologische en landschappelijke functie.

  • 5 Volgens de cijfers van het BISA zijn er 150000inwoners bij gekomen tussen 2009en 2020.

9Na de goedkeuring van het tweede GewOP buigt de demografische tendens om. Toen de nieuwe gewestregering in 2009 haar voornemen aankondigde om het GewOP te wijzigen, voorzagen de prognoses van het Planbureau een stijging met 170000inwoners tegen 2020: het Gewest zal een echte “demografische boom” kennen [BHR, 2009]5. Een van de grootste uitdagingen van het Gewest is dus om deze plotselinge bevolkingstoename binnen de gewestgrenzen te absorberen. Daarvoor ambieert het Gewest om de stad te verdichten, met andere woorden om onder andere meer woningen en voorzieningen te bouwen zonder dat dit ten koste gaat van de onbebouwde ruimten, om een kwaliteitsvolle leefomgeving en een aantrekkelijk imago te behouden. In het daaropvolgende plan, het GPDO, wordt het landschap geassocieerd met deze twee aspecten van de problematiek van de stedelijke verdichting:

  • Enerzijds wordt het beschouwd als een compensatie voor de stedelijke verdichting. Het plan stelt vast dat de verdichting een negatieve impact heeft op de oppervlakte en het gebruik van groene ruimten, de biodiversiteit in de stad, de natuurlijke hulpbronnen, de kwaliteit van de leefomgeving en dus op de residentiële aantrekkelijkheid en de sociale mix die daaruit voortvloeien. Rekening houdend met deze problematisch geachte gevolgen, stelt het GPDO voor om “een actief landschappelijke beleid dat gericht is op de instandhouding en de versterking van grote open ruimten” te ontwikkelen, waarbij het gaat om onbebouwde en overwegend groene open ruimten, zowel in Brussel als in de rand [GPDO, 2016: 69; GPDO, 2018: 91-92].

  • Anderzijds wordt het landschap beschouwd als een middel om de dichte stad te ontwerpen. De bouw van nieuwe wolkenkrabbers, een vorm van architectuur die resulteert uit de door het GPDO ondersteunde stedelijke verdichting, moet kaderen in een landschapslogica, met andere woorden de lijnen van heuvelruggen en dalbodems volgen om de Brusselse topografie te respecteren en te benadrukken, passen langs open ruimte om de stadsstructuur te versterken, of nog, dienstdoen als visueel referentiepunt in de stad en, omgekeerd, als uitkijkpunt voor vergezichten over het gewest. Deze principes moeten het volgens het GPDO mogelijk maken om te evolueren naar “een nieuwe perceptie van het stedelijk landschap” [GPDO, 2013: 34; GPDO, 2016: 39], als verwijzing naar de skylines van internationale grootsteden, waarvan de wolkenkrabbers en het imago dat ze uitstralen, worden beschouwd als dragers van stedelijke aantrekkelijkheid.

10Gedurende de voorbije dertig jaar houdt het landschap dus eerst en vooral verband met het referentiekader van de aantrekkelijkheid. Maar er zijn nog andere referentiekaders die de inhoud van het landschap mee bepalen. De analyse van het discours bewijst de aandacht die in de eerste plaats gaat naar het gebouwde erfgoed en vervolgens naar de groene en blauwe componenten van de stad (figuur2). Uit de analyse blijkt ook de schaalverandering waarop het landschap in de loop der jaren is behandeld. Deze ontwikkelingen houden verband met een verschuiving van de heersende referentiekaders van het Brusselse overheidsoptreden die meestal worden geassocieerd met het landschap: het referentiekader van het erfgoed, dat in 1995primeerde, werd geleidelijk verdrongen door de duurzame ontwikkeling vanaf 2002en door het vergrootstedelijkingsproces vanaf2013.

Figuur2. Woordwolken van de componenten van het landschap en hun kenmerken

Zoom Original (png, 162k)

Deze termen, die uit het Frans vertaald zijn, komen voort uit de lexicometrische analyse van de Franstalige versie van de documenten. Ze worden weergegeven in verhouding tot de kans op coöccurrentie.

2.1. Gebouwd erfgoed en de bijbehorende openbare ruimten in het eerste GewOP

11In 1995 was het landschap hoofdzakelijk gelijkgesteld aan de bebouwde of minerale omgeving. Het bestond uit gebouwen, architecturale gehelen (figuur 2), maar ook uit grote openbare ruimten en de vergezichten die zij boden: de belangrijkste historische steenwegen in het stadscentrum, de grote tracés van Victor Besme, de toegangen tot de stad en de oevers van het kanaal. Zoals de gebruikte adjectieven (groot, centraal, belangrijk ...) suggereren, hebben deze componenten een opmerkelijk karakter.

12Deze invulling bewijst dat er destijds vooral aandacht ging naar erfgoed in het stedelijke overheidsoptreden, als reactie op het verval en de vernietiging van de oude weefsels die voor de gewestvorming in Brussel aanwezig waren, wat doorgaans “verbrusseling” wordt genoemd. Deze aandacht haakte in op de eisen van de beweging voor de Heropbouw van de Europese stad. Deze eisen verspreidden zich via een generatie jonge activisten die zich in de jaren1970verzetten tegen de verbrusseling en die intussen toegang hadden tot het openbare bestuur of tot functies in administraties [Levy, 2015; Doucet, 2017]. Anderzijds was focussen op het erfgoed, de openbare ruimten en de toegangen tot de stad ook een manier voor het Gewest en voor Charles Picqué, de eerste minister-president van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, om de rechtmatigheid, de identiteit en het imago van het piepjonge Stadsgewest te bevestigen [Demeter, 2009]. Op die manier behartigt het GewOP een beleid voor de verfraaiing van de leefomgeving, dat gebaseerd is op respect voor de architecturale typologie, op de overzichtelijkheid van de openbare ruimten en de bouwlijnen en op de nieuwe samenstelling van het stadsweefsel.

Figuur 3. Belangrijkste componenten van het landschap in 1995

Zoom Original (png, 169k)

Bron: fragmenten van de kaart “Levenskader” van het eerste GewOP

2.2. Een alsmaar natuurlijker landschap

13Naarmate de plannen elkaar opvolgen, krijgt het landschap een natuurlijkere connotatie. Het concept Groen en Blauw Netwerk dat opduikt in het GewOP van 2002is daar een bewijs van, net als de verwijzingen naar de natuuromgeving, de waterlopen, de ecologie, de ecosystemen en de biodiversiteit in het GPDO (figuur 2). Bovendien is de natuur die wordt gekoppeld aan het landschap steeds minder antropogeen: parken en aangelegde groene ruimten maken plaats voor open ruimten, ecologische verbindingszones en netwerken en natuurgebieden. Tegelijk suggereert het gebruik van de begrippen netwerk, raamwerk en infrastructuur in de plannen de overgang van een stad opgedeeld in zones –zoals de beschermingszones van het erfgoed en de groengebieden– naar een stad gestructureerd door netwerken: landschapsnetwerken, mobiliteitsnetten, economische netwerken,...

14Deze geleidelijke gelijkstelling van het landschap met de natuur gaat gepaard met de opkomst en de evolutie van duurzame ontwikkeling in het Brusselse overheidsoptreden. Voor het tweede GewOP speelt het Groen Netwerk namelijk “een hoofdrol voor een duurzame stad” [GewOP, 2002c: 119], aangezien het beantwoordt aan een ruimtelijke wanverhouding van de groene ruimten, die voor het grootste deel in de tweede kroon gelegen zijn. Door de groene ruimten met elkaar te verbinden en de toegang tot die ruimten te verbeteren, moet het netwerk het mogelijk maken om de kwaliteit van de leefomgeving te verhogen en bijgevolg de stadsvlucht en -uitbreiding te beperken. In die zin is de duurzame stad oorspronkelijk gedefinieerd als een compacte stad.

15In de jaren2000is het referentiekader van de duurzaamheid zich op internationaal niveau in ruime mate beginnen te ontwikkelen, vooral via netwerken voor uitwisseling tussen steden en door de ondertekening van internationale milieuakkoorden [Emelianoff, 2007]. In Brussel heeft de groene regeringspartij tussen 2004en 2013bijgedragen aan de sterke opmars van dit referentiekader en de toename van “duurzame” instrumenten voor ruimtelijke ordening [Bilande et al., 2016], waaronder het nieuwe GewOP waaraan dat adjectief ook werd toegevoegd (GPDO). Duurzaamheid staat dan ook centraal in dit nieuwe plan wegens –zo staat erin vermeld– de wereldwijde uitdagingen zoals de klimaatverandering en de productie van broeikasgassen. Gezien deze uitdagingen moet de duurzame grootstad niet alleen compact zijn maar ook –nog altijd volgens het GPDO– haar natuurlijke hulpbronnen beschermen, en dan vooral het water. Op basis van die diagnostiek verwijst het GPDO naar het onbebouwde landschap.

16Het associeert het landschap namelijk ten eerste met de stedelijke geomorfologie en de waterlopen, de topografie, de valleien, de zijrivieren van de Zenne en de natte landschappen. Meer bepaald stelt het GPDO voor om het water in de stad zichtbaar te maken wanneer dat niet het geval is en om er een kenmerk van de stedelijke identiteit van te maken. Om overstromingen, waterverontreiniging en verlies van biodiversiteit te voorkomen, benadrukt het GPDO ook het belang om “de verhouding tot de natuurlijke morfologie van de stad te herbekijken” [GPDO, 2018: 4], met andere woorden om rekening te houden met de fysieke kenmerken van het grondgebied, zoals reliëf, valleien, stroomgebieden en afvloeiing van het water, bij de stadsplanning, in tegenstelling tot –zo staat er– de planning door indeling in zones, waarbij geen rekening wordt gehouden met deze natuurlijke elementen.

17Ten tweede, en meer in het algemeen, associeert het GPDO het landschap met een onderliggende natuurlijke structuur die al vóór de stadsplanning bestond en die bestaat uit de netwerken, de open ruimten en de lineaire assen van de Brusselse valleien. Het GPDO stelt voor om deze natuurlijke en landschappelijke territoriale ruggengraat als leidraad voor stadsontwikkeling te gebruiken. Om de structurerende rol ervan te waarborgen, maakt het plan gebruik van het narratief van de inversie [Cogato Lanza, 2005; Lestrange, 2016]: onbebouwde ruimten mogen, “zoals in de traditionele planning”, niet meer worden beschouwd als rest- of wachtruimten [GPDO, 2013: 104; 2016: 71; 2018: 92], maar als ruimten die volop deelnemen aan de stad en de stadsontwikkeling door een hele reeks sociale diensten, sanitaire diensten, milieudiensten, voedingsdiensten enzovoort te verlenen.

Figuur 4. “Natuurlijke” componenten van het landschap die worden gevaloriseerd in het tweede GewOP en het GPDO

Zoom Original (png, 183k)

Bron: fragmenten van de kaarten van het GewOP en het GPDO

2.3. Aanname van een nieuw gezichtspunt

  • 6 Afhankelijk van de bron duidt dit grootstedelijke grondgebied het gebied aan dat wordt bediend door (...)

18Tot slot vestigt de analyse van de GewOP’s de aandacht op een geleidelijke schaalverandering in de kijk op de stad en het stedelijk landschap naarmate de plannen elkaar opvolgen, namelijk de verschuiving van een stedelijke schaal naar een grootstedelijke schaal. De analyse toont immers aan dat het landschap eerst voor het grootste deel verwijst naar de wijk, de stad en het stedelijke (in 1995 en 2002), vervolgens naar het Gewest (in 2013 en 2016) en tot slot naar de grootstad6 (in 2018) (figuur 5), wat een verruiming uitdrukt van de territoriale schaal waarop Brussel-Hoofdstad zijn ambities ontwikkelt, terwijl het beperkt blijft door zijn grenzen en dus zijn gewestelijke bevoegdheden.

  • 7 De discoursanalyse houdt geen rekening met de Engelstalige terminologie van Metropolitan Landscapes(...)

Figuur5. Frequentie van de coöccurrenties met betrekking tot de schalen van het landschap in verhouding tot het aantal keer dat paysag* voorkomt in ieder plan7

Zoom Original (png, 63k)

19In de eerste twee GewOP’s wordt het landschap in het algemeen beschreven en waargenomen op ooghoogte vanaf de openbare ruimte. Deze plannen sporen dus aan om esthetische openbare ruimten, vergezichten en bouwlijnen in te richten, waarbij bijzondere aandacht gaat naar details: stadsmeubilair, signalisatie, beplanting, verlichting, vloerbedekking en de integratie van kunstwerken, in overeenstemming met de aanbevelingen van het Handboek van de Brusselse openbare ruimten [Demanet en Majot, 1995]. Het GPDO beschrijft daarentegen landschappen op een heel andere schaal, vanuit een verder verwijderd bovenaanzicht. Het kent de hoogbouw het vermogen toe om een nieuwe perceptie van het landschap te bieden: vanaf deze hoge gebouwen worden de vergezichten weidse panorama’s, terwijl de wolkenkrabbers een skyline aftekenen die “grootstedelijke vergezichten” voortbrengt [GPDO, 2013: 35]. Beelden van skylines in de media en luchtfoto’s, een instrument voor de analyse van het landschap dat werd overgeërfd uit de aardrijkskunde en de landschapsecologie [Antrop, 2013] en gevulgariseerd door de satellietbeelden, voeden de grootstedelijke landschappelijke esthetiek die prevaleert boven de zintuiglijke ervaring van het stedelijk landschap en de gedetailleerde schaal [Genard, 2006; Vanhaelen en Le Maire, 2017]. Van die verandering van gezichtspunt getuigt ook de cover van de samenvatting van het GewOP van 1995 [Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 1996], met een foto van Brusselse straatstenen, en van 2016[Perspective.brussels, 2016], met een uitzicht over Brussel in vogelperspectief (figuur6 en 7).

Figuur6. Cover van de samenvatting van het eerste GewOP voor het grote publiek (1996)

Zoom Original (jpeg, 252k)

Verantwoording: Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Figuur7. Cover van de samenvatting van het tweede ontwerp van GPDO voor het grote publiek (2016)

Zoom Original (jpeg, 227k)

Verantwoording: Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest – perspective.brussels

20De componenten van het landschap veranderen ook van schaal. Vanaf 2002 worden de afzonderlijke groene ruimten met elkaar verbonden door het Groen Netwerk, dat een totale planning over het hele Brusselse grondgebied impliceert. In het GPDO zijn de grootste groene ruimten, zoals het Ter Kamerenbos en de Heizelvlakte, opgenomen in de Metropolitan Landscapes [Mabilde et al., 2016], die aan de gewestgrenzen gelegen zijn. Op dezelfde manier worden de structurerende ruimten, met andere woorden de openbare ruimten die de stad en het stedelijk landschap structureren, in de loop der jaren steeds omvangrijker (figuur 8). Deze ruimten betroffen in 1995eerst enkele historische wegen in het stadscentrum en lagen vervolgens langs de gewestgrenzen in de vorm van structurerende open ruimten in het ontwerp van GPDO van2013. In elk GewOP focust het beleid voor stedelijke en landschappelijke herwaardering op de Kanaalzone, die ook als structurerend wordt beschouwd. Het grondgebied waarop deze beleidsmaatregelen zich richten, wordt mettertijd echter groter en groter: eerst ging het om een deel van de oevers van het Kanaal langs de Vijfhoek, maar beetje bij beetje werd dat uitgebreid tot een ruimer gebied, het Kanaalgebied (figuur 9), dat overeenstemt met de operationele perimeter van het Kanaalplan [Chemetoff, 2014]. Op basis van het Beeldkwaliteitsplan [BBS en ORG, 2019] beveelt het GPDO aan om dit gebied opnieuw in te richten volgens een “grootstedelijke” benadering [GPDO, 2018: 29], met andere woorden door een identiteit en een algehele samenhang te ontwikkelen op de hele oppervlakte van het gebied ondanks de specifieke kenmerken van de lokale stadsweefsels.

Figuur 8. “Structurerende” ruimten in 1995, 2002 en 2013 volgens de kaarten in de (duurzame) gewestelijke ontwikkelingsplannen

Zoom Original (png, 147k)

Figuur 9. Kanaalzone bedoeld voor herwaardering volgens de kaarten in de (duurzame) gewestelijke ontwikkelingsplannen

Zoom Original (png, 93k)

21Deze schaalverandering van het landschap gaat gepaard met de bewustwording van het aan de gang zijnde globaliseringsproces en de ambitie van het Gewest om daarop in te haken [GPDO, 2013: 103; 2016: 121; 2018: 156]. Het plan kadert namelijk in een internationale context van globalisering bestaande uit economische uitwisselingen en concurrentie tussen grootsteden [Sassen, 2009; Ghorra-Gobin, 2010]. Volgens het GPDO impliceert deze context dat er rekening moet worden gehouden met het “grootstedelijke gebied van een stad” dat in het geval van Brussel buiten de gewestgrenzen is gelegen. Het vereist dus dat er een dialoog met Vlaanderen wordt aangegaan over thema’s als huisvesting, mobiliteit maar ook... landschap. Daarvoor stelt het GPDO in 2013voor om interregionale assen voor landschappelijke samenwerking te creëren, die in de laatste twee versies van het GPDO ruimte laten voor de Metropolitan Landscapes, als verwijzing naar de studie met dezelfde naam [Mabilde et al., 2016] die de besturen van de twee gewesten samen hebben ondernomen om de grootstedelijke landschappen vast te leggen.

22De analyse van de GewOP’s vestigt niet alleen de aandacht op verbanden tussen het landschap en de soms stabiele, soms wisselende krijtlijnen van het Brusselse overheidsoptreden, maar wijst ook op een nauwe en permanente associatie tussen enerzijds het landschap en het ideaalbeeld van traagheid en anderzijds het landschap en het ideaalbeeld van verbinding.

23Het ideaalbeeld van traagheid associeert het landschap met fietsen en wandelen. De belangrijkste landschapsprojecten die in de GewOP’s worden voorgesteld, zijn immers promenades: de Groene Wandeling langs de rand van het Gewest, de Stadswandelingen in het centrum van de stad (figuur 10), de fiets- en wandelroutes van het Groen Netwerk en de grootstedelijke landschappelijke parken... Andere landschapsprojecten zijn er ook op gericht om drukke verkeersassen te kalmeren of “civiliseren”, met andere woorden de rijsnelheid op die wegen te verlagen. Denk aan het project Parkway E40 in de Reyerswijk, dat de E40-snelweg wil omvormen tot stadsboulevard (figuur 11). Deze projecten verwijzen naar een “leer van de traagheid” [Pelgrims, 2018] om de ervaring en het comfort van de trage weggebruikers te verbeteren en het overwicht van het autoverkeer te verkleinen: enerzijds esthetische en materiële kwaliteiten en continuïteit van de fiets- en wandelroutes, anderzijds signalisatie aan de ingangen van de stad, aanplanting van bomenrijen en versmalling van de wegen om het autoverkeer te vertragen.

Figuur 10. Schets van de aanleg van het plein van de Grote Zavel, afkomstig uit het richtschema van de Stadswandelingen door JNC international en A.2R.C (1990)

Zoom Original (png, 1.3M)

Verantwoording: Jean-Paul Emonds Alt voor JNC international

Figuur 11. Stadsproject voor de Parkway van Brussel - E40

Zoom Original (jpeg, 327k)

Verantwoording: TVK en Karbon’ in samenwerking met OLM, EGIS, IDEA Consult en ELIOTH

24Het ideaalbeeld van verbinding geeft het landschap op zijn beurt het vermogen tot samenhang en onderlinge afstemming, maar ook het vermogen om consensus te bereiken en de contacten tussen de betrokken actoren rustig te laten verlopen. Het gaat dus om het vermogen om banden te creëren, zowel binnen de fysieke ruimte als symbolisch. De landschapsprojecten worden immers verondersteld om opnieuw de verbinding te maken tussen de groene ruimten en het Brusselse ecologische netwerk, maar ook de versnipperde stadsweefsels en de wijken en stukken grondgebied die afgesloten zijn van elkaar. Ze zouden kleine openbare ruimten maar ook veel grotere grondgebieden, zoals de Kanaalzone en het Gewest, overzichtelijker en samenhangender kunnen maken. Vooral in het GPDO is het ideaalbeeld van verbinding duidelijk aanwezig: omdat de landschappen niet stoppen aan de administratieve grenzen, zouden ze een dialoog op gang kunnen brengen en een bron van consensus tussen het Vlaamse en Brusselse Gewest kunnen zijn in het kader van de problematiek van de ruimtelijke ordening. In die zin is het landschap ook een instrument voor bemiddeling [Davodeau en Toublanc, 2010; Paradis en Lelli, 2010], dat leidt tot consensus en dat weinig conflicten teweegbrengt.

25Het landschap wordt gezien als een positief en consensueel object, waarvan de toe-eigening wellicht wordt bevorderd door de dubbelzinnigheid van het woord. De semantische diversiteit van de term “landschap” is duidelijk aanwezig in het Brusselse overheidsoptreden, waar het kan verwijzen naar het aantrekkelijke imago en de leefomgeving van de stad, de fysieke kenmerken en de uitgestrektheid van het stedelijke grondgebied of nog, naar de zintuiglijke ervaring tijdens het wandelen. Mettertijd kregen bepaalde van die aannemingen de bovenhand op andere en droegen ze bij tot een verschuiving in de betekenis van het landschap. Behalve dat het landschap op relatief stabiele wijze in de tijd wordt beschouwd als een factor van stedelijke aantrekkelijkheid, blijkt uit de analyse van de GewOP’s dat dit begrip meer en meer wordt geassocieerd met de natuur naarmate de belangstelling voor duurzaamheid groter wordt dan de belangstelling voor erfgoed, en van schaal verandert in lijn met de ontwikkeling van een grootstedelijke visie.

26De analyse van de verwijzingen naar het landschap in de GewOP’s maakt het dus mogelijk om de evolutie van het Brusselse overheidsoptreden in het algemeen te actualiseren. Wat deze analyse minder duidelijk toont, maar ze geeft er wel een beeld van, zijn de dynamieken die achter deze ontwikkelingen schuilgaan en die ontstaan uit de complexe interactie van de lokale en globale contexten [Sassen, 2009; Ghorra-Gobin, 2015]. De invullingen die worden gegeven aan het landschap, weerspiegelen lokale bezorgdheden, zoals de strijd tegen het verval van stadsweefsels, de opwaardering van Brussel als nieuw, jong Gewest, de beperkingen als gevolg van de institutionele grenzen die wegen op de verdere ontwikkeling van het Gewest als grootstad, maar ook de context van bevolkingsgroei die er eigen aan is. Ze weerspiegelen ook de creatie van algemenere referentiekaders voor het overheidsoptreden [Muller, 2015] zoals de referentiekaders van aantrekkelijkheid, duurzame ontwikkeling en vergrootstedelijking die de steden opnemen in hun beleid in een context van uitwisselingen en toenemende concurrentie tussen elkaar [Brenner, 2004; Emelianoff, 2007; Lieberherr-Gardiol, 2007; Genard en Neuwels, 2016]. Deze referentiekaders, en in het bijzonder de bezorgdheden voor het milieu, sluiten ook aan op aanbevelingen, internationale akkoorden en Europese richtlijnen voor de steden en gewesten rond thema’s als erfgoed, klimaat, waterbeheer en bescherming van de biodiversiteit. In dat kader merken we echter op dat de Europese Landschapsconventie (Firenze, 2000), die in 2004 werd goedgekeurd door België en de gewesten, zich in Brussel (nog) niet ontpopt als een gemeenschappelijk referentiekader voor het overheidsoptreden met betrekking tot het landschap.

27De versterking of de opkomst van actoren in het overheidsoptreden gaat doorgaans gepaard met de verandering of vervanging van referentiekaders [Muller en Surel, 1998; Muller, 2005; Bilande et al., 2016], wat waarschijnlijk het geval was voor de evolutie van het landschap in Brussel. Zo spelen in de GewOP’s in de eerste plaats de verenigingen en administraties die opkomen voor het erfgoed, en in mindere mate het Ministerie van Openbare Werken, de belangrijkste rol bij de bepaling, het beheer en de inrichting van het landschap via maatregelen, zoals de bescherming van het erfgoed en de aanplanting van bomenrijen op wegen. Deze hoofdrol werd nadien toevertrouwd aan Leefmilieu Brussel, dat belast is met het Groen en Blauw Netwerk en waarvan de bevoegdheden en de rol mettertijd belangrijker zijn geworden. Recent is ook het Brussels Planningsbureau (perspective.brussels), dat instaat voor de territoriale strategische ontwikkeling van Brussel, een belangrijke speler geworden in de grootstedelijke aspecten. Het is onder meer belast met het Beeldkwaliteitsplan en leidt samen met Leefmilieu Brussel en de Vlaamse milieu- en natuuradministraties de lopende studie Open Brussels [BUUR et al., 2020] rond de uitwerking van een gemeenschappelijke ecologische en landschappelijke visie op de structurerende open ruimten voor de twee gewesten. Een analyse van de machtsverhoudingen en van de correcties die deze administraties doorvoeren om zich aan te passen, is absoluut op haar plaats.

28Het zou interessant zijn om niet alleen stil te staan bij de concrete gevolgen van de evolutie van het discours over het landschap, maar ook om de dynamieken die erachter schuilen onder de loep te nemen. Hoe doen de veranderingen die door de analyse van de GewOP’s zijn vastgesteld zich voor? Wie zijn degenen die bijdragen aan deze categorisering? In dat kader lijkt de opstelling van het eerste ontwerp van Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling [2013] een cruciale en bijzonder interessante mijlpaal om de verdere opbouw van het Brusselse overheidsoptreden en van het landschap te bestuderen. Dat plan omvat namelijk de belangrijkste ontwikkelingen die in dit artikel worden toegelicht, zowel qua invulling van het landschap als wat de nieuwe referentiekaders van het Brusselse overheidsoptreden betreft.

Ik wil Christine Schaut bedanken voor haar advies en om het artikel aandachtig na te lezen.

Het landschap in het Brusselse overheidsoptreden: een categorie in ontwikkeling (2024)
Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Carlyn Walter

Last Updated:

Views: 6284

Rating: 5 / 5 (70 voted)

Reviews: 85% of readers found this page helpful

Author information

Name: Carlyn Walter

Birthday: 1996-01-03

Address: Suite 452 40815 Denyse Extensions, Sengermouth, OR 42374

Phone: +8501809515404

Job: Manufacturing Technician

Hobby: Table tennis, Archery, Vacation, Metal detecting, Yo-yoing, Crocheting, Creative writing

Introduction: My name is Carlyn Walter, I am a lively, glamorous, healthy, clean, powerful, calm, combative person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.